Huidige situatie >> Theoretische benaderingen
BELANGRIJKSTE CONCLUSIES:
Eén theorie heeft een quasi-monopolie; 86,5% van de vakken in economische theorie gaat over neoklassieke theorie.
Andere benaderingen worden niet serieus behandeld; geen enkel alternatief perspectief krijgt meer dan 4% van de theorie-lestijd.
Naast economie wordt ook veel bedrijfskunde gegeven, verder is de multidisciplinariteit beperkt.
De geschiedenis van het economisch denken is een verplicht vak in 7 van de 9 opleidingen.
Er is een algemeen gebrek aan aandacht voor verschillende theoretische en disciplinaire benaderingen van de economie. De enige andere discipline waar studenten diepgaand kennis mee maken is bedrijfskunde. Alle andere disciplines worden behandeld in minder dan 2,6% van de theorie-lestijd.
Binnen de economische discipline heeft één benadering een quasi-monopolie: neoklassieke economie. Nog sterker in het eerste jaar vormt dit veld het idee dat studenten van 'de economie' hebben.
Zie Taxonomie van de economische theorie voor beschrijvingen en sleutelfiguren van elke benadering.
Waarom is dit belangrijk?
Elk individueel theoretisch perspectief is beperkt in zijn vermogen om economische fenomenen te doorgronden. Elk perspectief heeft namelijk zijn sterke en zwakke kanten, en geen perspectief ziet alles - een stevig filter is juist het hele doel van een theorie. Economie-opleidingen zouden gebruik moeten maken van deze diversiteit, door studenten bloot te stellen aan een breed scala aan benaderingen.
Neoklassieke theorie omvat een hoop verschillende ideeën en concepten. Maar het berust op bepaalde axiomatische aannames, bijvoorbeeld over handelingsvrijheid binnen marktstructuren, de regels van het economische spel, en de relatie tussen markten en overheden. Dit zijn allemaal aannames die studenten fundamentele ideeën meegeven over hoe samenlevingen werken of zouden moeten werken (Zuidhof, 2014). Andere benaderingen en disciplines, gebouwd op compleet andere ontologieën en axioma's, zouden dit perspectief kunnen contrasteren - als ze werden onderwezen.
De economie is een intens complex systeem, dat bestaat uit vele verschillende subsystemen. Neem bijvoorbeeld de markt voor smartphones. Die markt bestaat niet alleen uit concurrerende leveranciers en consumentenvoorkeuren, maar ook uit allerlei structuren m.b.t. verticale integratie, wereldwijde productieketens, technologische innovatie, regionale kennisnetwerken, juridische structuren en spelregels, snijvlakken met andere markten, en niet te vergeten de politieke kant van internationale handel en concurrentie. Datzelfde geldt voor veel economische fenomenen: ze zijn het beste te begrijpen als bestaande uit verschillende dimensies en elementen.
Met betrekking tot deze verschillende dimensies heeft iedere theoretische benadering zijn sterke en zwakke kanten. De neoklassieke benadering is gebaseerd op de aannames van methodologisch individualisme, gericht op de manieren waarop markten werken en falen (Shaikh, 2016). Die benadering is bijzonder sterk in het zichtbaar maken van de voordelen van marktwerking, de onzichtbare hand. Andere benaderingen hebben weer een scherpere focus op andere aspecten van het economisch leven. Het grotere plaatje heeft wisselende elementen (concurrentie, organisatie, politiek, wetgeving, etc.) en elk hiervan vereist weer andere benaderingen en aannames om goed begrepen te worden. De student moet dan ook worden uitgerust met verschillende theoretische perspectieven op economische fenomenen.
Bijvoorbeeld, institutionele en politiek economen bestuderen hoe economische actoren de spelregels van het economisch spel beïnvloeden, met verschillende mate van invloed en succes. Hoeveel concurrentie is optimaal in bepaalde sectoren van de smartphone-markt? Dat hangt ervan af waar je staat. Deze spelregels beïnvloeden vervolgens weer hoe en met welke spelers het economisch spel wordt gespeeld, met uiteraard wederom winnaars en verliezers. Oostenrijkse en Radicale economen bieden studenten inzichten rond de weerszijden van het structuur-agency-debat (waarbij de Oostenrijkers op agency focussen en de Radicalen op structuur; Dopfer, 2004). Post-Keynesianen benadrukken de onzekere aard van economische systemen, en relateren dit specifiek aan de endogeniteit van geld in de financiële sector (Shaikh, 2016).
Kortom, theorie is niet one-size-fits-all. Natuurlijk, elke theorie kan flink worden opgerekt. Het is zeker mogelijk om een breed scale aan economische thema's te bestuderen met één basale set aannames of één theoretische benadering. Maar dat is niet noodzakelijk goed voor het begrip dat studenten ontwikkelen van deze thema's. Het is een flinke handicap om gebonden te zijn aan één enkel paradigma. In een goed curriculum zouden we in staat worden gesteld om meerdere benaderingen in onze analyse te gebruiken, en niet slechts alle andere theoretische perspectieven terug te zien als gedateerde fossielen, samengepropt in het museum van de "Geschiedenis van het Economisch Denken".
Voor een goed begrip van de verschillende dimensies die samenkomen in economische fenomenen is het bovendien erg behulpzaam wanneer we, als studenten van de economie, in contact komen met de naburige disciplines sociologie, politicologie, psychologie, antropologie en bestuurskunde. Subdisciplines als economische sociologie, economische antropologie en internationale politieke economie hebben veel te bieden in termen van concepten, theorieën en methoden. Dergelijke inzichten, gebouwd op verschillende theoretische funderingen, spelen een belangrijke rol in het begrijpen van de economie. Ze verdienen een plek in elke economie-bachelor. Op deze manier zouden studenten economie baat hebben bij het beste van verschillende kenniswerelden.
Tot slot zouden we een goed begrip moeten krijgen van de basis van onze eigen discipline (Backhouse, 2001; Kerr, 2002; Weintraub, 1999). Om te begrijpen waar de theoretische concepten vandaan komen en welke axioma's er ingebakken zitten, is het essentieel dat theorieën niet worden gepresenteerd in een vacuum. Zoals Nobelprijswinnaar Robert Shiller (2010, p. 403) opmerkt: "Docenten (...) dienen hun studenten het beste wanneer ze regelmatig en met respect refereren aan de geschiedenis van het economisch denken, en zo de achtergrond schetsen voor de theoretische constructen van andere tijden, en de tijdelijke houdbaarheid van de huidige ideeën."
Nogmaals, dit impliceert niet dat we een volledige basisopleiding zouden moeten krijgen in andere disciplines, noch dat we dozijnen benaderingen moeten laten langskomen. Het impliceert wel dat
(1) studenten moeten leren dat er meerdere geschikte theorieën bestaan voor elk vraagstuk
(2) studenten moeten leren om te onderscheiden wanneer welke benadering te gebruiken, en
(3) dat studenten bekend moeten worden met de fundamenten van hun eigen discipline, om beter inzicht te krijgen in de discussies en strijd rondom economische concepten en ideeën.
Meer resultaten
Desondanks is het natuurlijk ook interessant te differentiëren tussen verschillende velden bínnen dergelijke benaderingen. Deze tabel biedt een overzicht van de verhouding qua lestijd tussen verschillende sub-stromingen binnen de neoklassieke benadering. De drie grootste benaderingen zijn: marginalistische micro-economie, public economics/welfare economics en neo-Keynesiaanse economie, met respectievelijk 17.1%, 13.7% en 11.6% van de neoklassieke theorie-lestijd.
Vergelijkbare lijsten van sub-stromingen zouden uiteraard kunnen worden gemaakt van elke benadering in dit onderzoek. Uit praktisch oogpunt was het echter niet zo relevant, aangezien geen enkele andere stroming naast de neoklassieke meer dan 4% van de lestijd beslaat.